De Duitse ruiters lieten na de strijd heel wat helmen met blinkend metaalbeslag achter. August Cuppens, pastoor van de buurgemeente Loksbergen, schrijft nog datzelfde jaar een gedicht over deze veldslag. Naar analogie met de "Slag der Gulden Sporen" spreekt Cuppens in zijn gedicht over de "Slag der Zilveren Helmen".
Deze benaming geeft het gevecht een mythische weerklank en gaat snel een eigen leven leiden. Het gedicht wordt na de oorlog herhaaldelijk gedrukt en op ruime schaal verspreid, zowel in een dure als in een goedkope uitgave. Het speelt een belangrijke rol bij de herdenkingen van de slag, die vanaf 1919 gehouden worden.
In 1924 komt koning Albert I het nationale gedenkteken van de Slag der Zilveren Helmen inhuldigen in Halen.
Hierdoor stijgt het gedicht in aanzien. Cuppens breidt het uit tot een driedelige cantate die op muziek wordt gezet door Edward Verreydt. Een groot koor voert de cantate uit op de markt van Halen die zwart ziet van het volk.